donderdag 25 juli 2019

De Groenen en hun (potentiële) Europese aanhang

De Groenen leken de wind in de rug te hebben bij de Europese verkiezingen: eindelijk is het klimaat dagelijks voorpaginanieuws. Nu eens gaat het om fysieke veranderingen van afbrokkelend poolijs en bedreigde biodiversiteit, dan weer over politieke beleidswijzigingen die stof doen opwaaien, en er zijn allerlei ondersteunende demonstraties. Dat wekt weerstand op, maar brengt ook urgentie voor de groene zaak. Dit motiveerde veel Europese kiezers (zie dit eerdere blog), maar het effect is niet overal in Europa even sterk.
De Groenen eindigden in het Parlement met 74 zetels, de helft meer dan in de vorige periode. Deze zetels zijn zeer ongelijk tussen de lidstaten verdeeld. In Duitsland veroverde men verreweg het grootste aandeel van de stemmen, ruim een kwart. Er waren dertien lidstaten met een groene aanhang van 10-20%, twee met rond de 5% en in de overige twaalf lidstaten waren er te weinig stemmen om zetels te behalen.

De acht staten in het hart en het Noordwesten van de EU die waar stemmers overwegend klimaat en milieu als beweegreden voor hun keuze opgaven (zie dit eerdere blog), leverden bijna twee derde van alle groene zetels op. Het is wel curieus dat motivatie-koplopers Denemarken, Zweden en Nederland niet alleen absoluut (het gaat om kleinere landen) maar ook relatief veel minder Groene zetels inbrachten dan Duitsland. Het kan aan het kiesstelsel liggen, maar kennelijk vinden de stemmers in Denemarken, Zweden en Nederlanden dat klimaat en milieuzaken ook bij andere partijen in goede handen zijn. Of de Groenen hebben in Duitsland een bredere aantrekkingskracht dan in andere landen het geval is.

Hoeveel kiesgerechtigden met grote zorgen over klimaat en milieu niet gestemd hebben omdat zij bij het partijaanbod niets van hun gading vonden, kunnen wij uit deze cijfers helaas niet afleiden.

Herman van der Wusten