Onder de drie redenen die de daadwerkelijke stemmers noemden om op te komen waren ‘burgerplicht’ en ‘ik stem altijd’ (uit gewoonte) de meest genoemden (ruim de helft en ruim een derde). Maar de burgerplicht was toegenomen en de gewoonte verminderd ten opzichte van 2014. Het klonk allemaal wat bewuster.
Vervolgens noemde tussen een kwart en zo’n 10% van de stemmers zaken als: een positieve instelling tegenover de EU, een gevoel van burgerschap in de EU, verandering teweeg willen brengen, het tot uitdrukking brengen van afkeuring over de EU, de eigen partij of nationale regering willen steunen, of juist afkeuring willen uiten over de nationale regering.
Tenslotte waren er zes nog minder genoemde motieven. De eerste was de mogelijkheid om de keuze van de voorzitter van de Europese Commissie te beïnvloeden. Dit werd door 8% van de stemmers genoemd als motief om op te komen, een groei van 3% ten opzichte van 2014 (toen de mogelijkheid voor het eerst geboden werd). Het woord Spitzenkandidaten, dat tijdens de campagne vaak genoemd werd - althans in Duitsland en Nederland - was niet in de vraag opgenomen. Maar in ieder geval duidt de uitslag erop dat dit een zeer ondergeschikt motief is om naar de Europese stembus te gaan.
Herman van der Wusten