Zes lidstaten hebben überhaupt geen nationaal minimumloon: Denemarken, Finland, Zweden, Oostenrijk, Italië en Cyprus. In Cyprus gelden verschillende minima voor verschillende sectoren en werknemers. In de andere vijf landen worden het minimumloon in de collectieve arbeidsovereenkomst vastgesteld en die verschilt per economische sector, net als de andere arbeidsvoorwaarden. Onder de overige 22 lidstaten hebben sommige een minimumloon per uur (Duitsland en Frankrijk bij voorbeeld), andere per week (Malta) of per maand (België en Nederland).
Per maand omgerekend voor een voltijds baan is de variatie binnen de EU enorm. Het minimumloon in Luxemburg (2071 euro bruto) is meer dan zeven keer hoger dan dat in Bulgarije (286 euro). Nederland staat op de derde plaats van de top 3 met 1615,80 euro. Het minimumloon ligt onder de 600 euro in voormalige communistische lidstaten zoals Polen en Roemenië; iets daarboven in Griekenland, Portugal, Malta, Slovenië en Spanje; en boven de 1400 euro in noordwest Europa (Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, België, Nederland, Ierland en Luxemburg).
Als je het brutoloon vertaalt naar koopkracht zijn de verschillen minder extreem. Maar dan nog heeft de Luxemburgse werknemer drie keer meer te besteden dan zijn Bulgaarse tegenhanger. Ook binnen Nederland vind je zulke verschillen in koopkracht (bijvoorbeeld tussen inwoners van Emmen en Amsterdam die allebei het minimumloon verdienen) maar die zijn niet zo groot.
Verschillen tussen minimumlonen in de Europese Unie bij Eurostat (in het Engels)
Verschillen tussen minimumlonen in de Europese Unie bij Eurostat (in het Engels)
Virginie Mamadouh